
Ik breng een aanzienlijk deel van mijn dagen door met het verwerken van gemeentelijke opmerkingen op door mij aangeleverde stukken. Die opmerkingen snijden meer dan eens hout, maar er zijn toch ook vaak best wat gevalletjes ‘spijkers op laag water zoeken’ en toonbeelden van een wat angstige vinkjes-cultuur. In ieder geval vinden mijn opdrachtgevers die opmerkingen zonder uitzondering vaak gedetailleerd en weinig flexibel. Dat daar wat spanning op zit, daar ontkom je niet aan en daar moet ik mee dealen. Maar het wordt vervelend als met de ene aanvrager anders wordt omgegaan dan de ander. En dat gevoel heb ik best wel sterk als het gaat om de kasteelplannen. Dat ben ik eigenlijk wel een beetje zat.
Ik ben een kritisch volger van die plannen. De zeldzame wijze waarop het gemeentebestuur (het college maar ook de amper controlerende raad) er een juridisch potje van maakt geeft me wel wat pijnscheuten hier en daar. Nu weer de ontwerp-beschikking voor de herbestemming van het poortgebouw, deeltje zoveel van wat altijd een totaalplan had moeten zijn. Die ligt ter inzage en ik heb uit belangstelling de stukken eens even opgevraagd. De schellen vielen mij weer eens van de ogen. De stofkam van het gemeentebestuur die gebruikt wordt voor de kasteelplannen heeft duidelijk heel wat minder haren dan die voor andere projecten. Dat vind ik niet terecht en dat vind ik niet eerlijk.
Het leek mij aanvankelijk serieus een aardig idee om een zienswijze in te dienen op die ontwerp-beschikking. Op die manier móet het gemeentebestuur mijn mening immers wel lezen. Ik heb de brief toen op een onbewaakt moment geschreven en hij is klaar voor verzending. Maar toen knaagde de lafheid toch wel aan me, of is het de realiteit? Wie doe ik er een plezier mee? Krijg ik er geen last van bij mijn eigen zaken, als in dat ze die bemoeial eens even een lesje gaan leren? Moet ík degene zijn die het gemeentebestuur wijst op haar fouten of zal ik dat maar gewoon aan de Raad van State overlaten?
In de film Jerry Maguire werkte Tom Cruise de hele nacht door aan een strategische memo over de organisatie waar hij werkte. De volgende ochtend kreeg hij alom applaus en complimenten. De dag erop kon hij zijn biezen pakken en zijn collega’s lieten hem massaal vallen. Dat voorgevoel kreeg ik een beetje. En dus laat ik het maar achterwege. Ik denk ook dat mijn klanten liever zien dat ik hún plannen naar de eindstreep breng dan dat ik plannen van anderen ga bekritiseren.
De brief is dus wel geschreven en in een eerdere versie van deze blog had ik hem ook doorgelinkt, maar de hierboven opgesomde belemmeringen ‘got the better of me’ (toch interesse? Neem contact op). Misschien, bij een volgend geval, ga ik wél de barricades op. Het ‘quod licet Iovi non licet bovi’ (zoek maar op: wat Jupiter mag, mag het vee nog niet) moet nu echt een keer afgelopen zijn. Oók omwille van het succes van het kasteel. Want zoals ik al zo vaak heb aangehaald: op de manier waarop ze daarmee bezig zijn wordt het een gebed zonder end, zeker als de echt kritische onderdelen van het plan nog van stal worden gehaald.
Nou, weer aan het werk. Want als er één gevolg is van dit epistel dan zal het niet zijn dat de andere projecten coulanter worden behandeld. Nee, ik zal m’n werk wel houden.